De Joodse Oranjemythe (Letter & Geest, Trouw 25 juni 2011)

De anders zo stille Joodse gemeenschap is plotseling in het centrum van het publieke debat terechtgekomen. VVD-kopstuk Frits Bolkestein slingerde het debat aan over toenemend antisemitisme in de Nederlandse samenleving en sprak zelfs de verwachting uit dat orthodoxe Joden het land zouden verlaten. Momenteel staat de traditionele Joodse slachtpraktijk volop in de schijnwerpers. De nadruk in beide debatten ligt op wat Joden anders maakt, wat hen onderscheid van de rest van de samenleving. Tot diep in de twintigste eeuw was dat het schrikbeeld voor de Nederlandse Joden. Zij wilden juist voorbeeldige, loyale Nederlanders zijn. Dat kwam tot uitdrukking in een grote gehechtheid van Joden aan het Oranjehuis. De Oranjes stonden borg voor vrijheid, veiligheid en tolerantie en zouden de Joden beschermen, juist als ze in de samenleving onder vuur kwamen te liggen.

De Joden stonden te boek als geheide Oranjeklanten. Maar was de relatie tussen de Oranjes en de Joden wel zo bijzonder? Van Willem van Oranje tot Willem-Alexander is die relatie in ieder geval aan forse verandering onderhevig geweest.Adèle Perath-de Jong (85) woonde in 1988 al bijna vijftig jaar in Israël, de laatste negen jaar in het bejaardentehuis voor Nederlandse Joden met de veelzeggende naam Beth Juliana, in de kustplaats Herzlia. Voor de Joden die in galoet (diaspora) waren achtergebleven had ze weinig goede woorden over. “Men ziet daar niet in dat men op een vuurspuwende berg zit. Het Nederlandse Jodendom heeft het geluk gehad dat er een Oranjehuis bestaat dat hen welgezind was en is. Dat zal niet eeuwig zijn – en dan weet ik het nog niet.”Het vertrouwen op Oranje van Perath-de Jong lijkt zo weggelopen uit boekjes, brochures, liederen en toneelstukken uit de afgelopen twee eeuwen over de band tussen ‘Oranje en Israël’. Waar de orangistische protestanten spraken van ‘God, Nederland en Oranje’ (‘een drievoudig snoer dat niet gemakkelijk verbroken wordt’), hadden de Joden hun ‘Nederland, Oranje en Israël’. Sinds Willem van Oranje, zo werd verteld, was hun lot nauw met dat van de Oranjes verbonden – waren die Oranjes afwezig, dan leidde dat tot anti-Joodse maatregelen. De Oranjes stonden symbool voor de vrijheden en rechten van de Nederlandse Joden.  

Hofjoden

Als doorgewinterde minderheid wisten de Joden die in de zestiende en zeventiende eeuw naar de Nederlandse Republiek kwamen hoe ze zich op moesten stellen tegenover de overheid. Uitgangspunt was de talmoedische regel dina de-malchoeta dina: het recht van het land is het geldende recht. De Joden in de diaspora moesten de regering en de heersende vorst als leiders eren en accepteren.De situatie die de Joden hier aantroffen was uiterst verwarrend. Er was geen koning of keizer, zoals ze gewend waren, maar de Staten-Generaal waren het hoogste orgaan. De Republiek kende ook geen sterk centraal gezag, de gewesten en de steden opereerden tot op grote hoogte  autonoom. Wel was er een stadhouderlijke familie, de Oranje-Nassau’s, maar de reële politieke rol van deze stadhouders was lastig in te schatten. De Portugese en Hoogduitse Joden probeerden daarom alle overheden te vriend te houden.

Ondertussen was de band van de Oranjes met Joden niet veel anders dan die in andere vorstenhuizen: aan vrijwel alle Europese hoven hadden Joden posities als  bankiers, adviseurs en diplomaten. Deze kleine Joodse elite bleef zich verantwoordelijk voelen voor de eigen gemeenschap. Het enige waarin de positie van de ‘hofjoden’ van Oranje verschilde van hun collega’s elders, was dat zij niet bang hoefden te zijn om in ongenade te vallen en te worden verdreven. De Joodse gemeenschap hield zich aan haar eeuwenoude stelregel: respecteer de overheid, maar houd je buiten alle politiek. Daar braken ze in de achttiende eeuw mee. Het Nederlandse politieke landschap was verdeeld geraakt tussen aanhangers van de regenten en van de Oranjes. De Joden kozen partij voor de Oranjes, raakten nauw betrokken bij de landspolitiek en werden gepolitiseerd – veel eerder dan Joden elders in Europa. Hier vinden we de wortels van de joodse Oranjeliefde. 

Oranjes als patroon

Waarom kozen ze voor de Oranjes? In de ingewikkelde politieke structuur van de Republiek vierden particularisme (het op de voorgrond stellen van het eigen belang), patronage en cliëntelisme hoogtij. Via het netwerk van de hofjoden had de Joodse gemeenschap rechtstreeks toegang tot de Oranjes. In de stad steunde de regentenklasse op andere bevolkingsgroepen, zoals de gildes, waardoor soms voor Joden onvoordelige besluiten werden genomen. Voor de Joden werden de Oranjes hun patroon, juist ook ter bescherming tegen andere overheden. De Oranjes op hun beurt konden iedere steun goed gebruiken.Tijdens de patriottische opstand van 1787 – een burgeroorlog –­kwamen vernieuwingsgezinde patriotten tegenover conservatieve orangisten te staan. Stadhouder Willem V moest met zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen Den Haag verlaten en vond toevlucht in het huis van Benjamin Cohen in Amersfoort. In het huis van deze Joodse leider werd vervolgens het hoofdkwartier van de orangistische partij gevestigd. De patriotten waarschuwden de Joden ‘dat het eerste oogenblik, waarin de Joden zich voor de Oranjes verklaren zullen, het teeken zal zijn, om de volkswoede te doen losbranden’. Maar met behulp van Pruisische troepen, via de broer van Wilhelmina, Frederik Willem II van Pruisen, keerden de orangisten terug op het pluche. De overwinning werd in de Amsterdamse Jodenbuurt uitbundig gevierd.Het is de ironie van de geschiedenis dat de vroege politisering van de Joodse gemeenschap pas na het vertrek van de Oranjes naar Engeland, in de Bataafs-Franse tijd, zijn vruchten kon afwerpen. De Nationale Vergadering maakte de Bataafse Joden in 1796 – in navolging van het revolutionaire Frankrijk– gelijkberechtigde burgers. Dat gebeurde na een stevig debat, waarbij de Joden herhaaldelijk hun onverbeterlijk orangisme voor de voeten werd geworpen. Niet lang na de formele emancipatie werden Joodse parlementariërs geïnstalleerd. De eerste ter wereld. 

Oranjes als vader van alle Nederlanders

Na de terugkeer van de prins van Oranje op het strand van Scheveningen in 1813 werd Nederland bijna geruisloos een monarchie. De nieuwe koning Willem I ging werken aan zijn grote droom: een eenheidsstaat. Terwijl het orangisme in de achttiende eeuw een partij was, werd het nu een verzoenende ideologie boven de partijen. De koning werd de onbevooroordeelde, deugdzame, vrome en rechtvaardige vader van alle Nederlanders, die voor alle kinderen evengoed zorgt. De burgers van het nieuwe rijk moesten opgevoed worden tot goede kinderen, ook de Joden. Het Israëlietische kerkgenootschap moest er voor zorgen dat in het onderwijs en in droosjes (preken) liefde tot koning en vaderland werd aangeleerd. Dat viel goed. De Joodse Oranjeliefde was zo sterk dat zelfs omstreden integratiemaatregelen konden worden genomen, zoals de strijd tegen het Jiddisch en bescheiden religieuze vernieuwingen.

De nadruk op de rol van de Oranjes in de eenheid van het land werd in de tweede helft van de negentiende eeuw alleen maar sterker. Na de grondwetwijziging van 1848 was hun politieke invloed afgenomen, maar in het verzuilende Nederland waren ze als symbool des te harder nodig. Bewust werd van overheidswege een Oranjecultus opgezet om zo de eenheid van het land te waarborgen.Joden deden daar volop aan mee, ze vierden uitbundig Oranjefeesten en in de grotere steden doken Joodse Oranjeverenigingen op. Intern werd veel gesproken over de speciale band tussen ‘Israël en Oranje’. Hiermee verankerden de Joden hun plaats in de Nederlandse geschiedenis en maakten ze duidelijk: we horen er helemaal bij. Dat stelde niet iedereen op prijs. Bij de feesten in 1898 rond de kroning van Wilhelmina hadden de Amsterdamse Joden in de Jodenbreestraat een reuzenpoort gebouwd met daarop de tekst ‘Israël en Oranje’. De inspectie keurde dat af, de jonge koningin zou zomaar kunnen denken dat de Joden apart stonden in hun feestviering. Maar alle burgers waren gelijk en dus werd het opschrift overgeschilderd en kwam er te staan: ‘Nederland en Oranje’.

Nederland was voor de Joden het klassieke land van de vrijheid, het land dat toen ze overal werden verdreven hen veilig ontving. De joodse Oranjeliefde werd gefundeerd in dankbaarheid, diepgewortelde trouw en de voortdurende bescherming van de Joden. Juist in contrast met andere landen lichtten de Oranjes hel op: dáár was antisemitisme, hier veiligheid. In de praktijk besteedden de negentiende-eeuwse Oranjes nauwelijks speciale aandacht aan hun Joodse onderdanen. Als vaders van de natie vond men het echter al voldoende dat ze Joden niet achterstelden en gelijk behandelden. Dat werd met dankbaarheid in Joodse kring opgemerkt. 

Joodse strijd rond de Oranjes

Tot grote frustratie van de opperrabbijnen en leiders van de Joodse gemeenschap ontstonden er eind negentiende eeuw breuken in het eensgezinde Joodse Oranjefront. Het socialisme, dat het koningshuis afwees, kreeg langzamerhand grip op de talloze arme Joden in de grote steden. Het orangisme dat eens de Joden verenigde en de basis vormde voor hun Nederlands nationalisme, zaaide verdeeldheid. Emma en Wilhelmina kregen in 1893 in de Amsterdamse jodenbuurt een warm onthaal van veel orangistische Joden. Verderop vergastten honderden Joodse socialisten hen op een oorverdovend fluitconcert. “Duizenden en duizenden weten van den eene dag niet in den andere te komen, komen bijna om van honger!”, meldde het socialistisch-Israëlietische Ons Blad. “En daar viert men feest! Ja, wij socialisten doen wel slecht met daar tegen op te komen! Een kind [Wilhelmina] verdient in eene week f 28.000, heeft 163 rijtuigen –duizenden arme kinderen bibberen van koude en rammelen van honger!”

Opperrabbijn Joseph Hirsch Dünner  zag zijn grote project om de Joden tot goede orangistische vaderlanders op te voeden, in gevaar komen. Ineen toespraak in de Grote Synagoge goot hij fiolen van toorn uit over deze ‘verachtelijken’ die het aandurven om te vragen ‘wat toch heeft Oranje voor Israël gedaan?’ Dünners rede leidde tot de vorming van een Joodse knokploeg, ‘Voor Oranje’. Deze voorkwam dat socialisten in de jodenbuurt konden colporteren met Ons Blad. Na wat vechtpartijen opereerden de Joodse socialisten maar liever buiten de jodenbuurt. Vandaar wonnen ze langzamerhand meer Joden voor het socialisme. Hun leider, Henri Polak, vond de Oranjes een ‘fopspeen’ die het gewone volk voor de gek hield, maar de ‘nuttelooze en machtelooze koningin’ deed niets. “De honger blijft.”

Naast het socialisme vormde het zionisme een bedreiging voor de Oranjeliefde – zionisten ontdeden zich van het Nederlandse nationalisme, want een Jood hoorde een eigen nationalisme te hebben. Orthodoxe en Nederlands-nationalistische Joden betichtten de Nederlandse Zionistenbond (NZB, opgericht in 1899) van anti-orangisme. De NZB pareerde dat door het initiatief te nemen om Wilhelmina en Hendrik in 1926 met hun  zilveren huwelijksjubileum te feliciteren door de aanplant van een ‘Oranje-Bosch’ in Palestina. De zionisten presenteerden zich niet meer als deel van het Nederlandse volk, maar als vertegenwoordigers van het Joodse volk. Vanwege de ‘philosemitische traditie’ van de Oranjes waren de Joden als zelfstandig volk aan hen gehecht. Daarom ook, zo betoogde Abel Herzberg in 1936, mogen de Joden meedoen met Oranjefeesten en de Oranjes namens alle Joden ter wereld danken voor hun bescherming in de diaspora. 

De Oranjes als vluchtheuvel

In de jaren na 1930 nam in heel Europa de druk op Joden toe, ze werden – niet alleen in Duitsland – weer als aparte groep gebrandmerkt en er kwam beleid om hun publieke rol te beperken. De Nederlandse Joden signaleerden verontrust dat, zoals Herzberg het zei, ook in de Nederlandse politiek voor het eerst ‘onverholen speculatie op anti-semietische instincten’ opkwam. Het dreef de Joden weer dichter naar de Oranjes toe. Een klein, welwillend gebaar van koningin Wilhelmina in 1931 werd geïnterpreteerd als een nieuwe demonstratie van wederzijdse liefde tussen ‘Oranje en Israël’. Op Joods verzoek besloot de koningin om haar Kersttoespraak voor de radio te vervroegen, zodat ook orthodoxe Joden ernaar konden luisteren voordat de sjabbat inviel. Het werd gezien als ‘een daad, die juist in dezen voor het wereldjodendom zoo moeilijken tijd niet hoog genoeg kan worden aangeslagen’.

Het huwelijk van Juliana in 1938 met een uit Nazi-Duitsland afkomstige man – Bernhard ­– verontrustte de Joden. Die sloten hem echter in de armen toen hij in een radiotoespraak toezegde de tradities van de Oranjes hoog te zullen houden. Ze hadden de Oranjes hard nodig. De leraar M. van Tijn sprak in de Haagse Duinoordsynagoge dat elders het ‘brandende Joodsche vraagstuk’ centraal stond, maar “hier geen onderdrukking, geen geloofsvervolging, geenrechtsverkrachting, geen vernietiging van al wat schoon is, niet van dit al, want hier regeert Oranje.”De wens om door de Oranjes beschermd te worden, was zo groot dat alles wat dat beeld mogelijk zou kunnen verstoren werd weggedrukt. De Joodse pers schonk geen aandacht aan het omstreden huwelijksdiner, waarbij niet alleen de twee volksliederen maar ook het Horst Wessellied (het partijlied van de NSDAP) werd gezongen. Ook negeerden ze dat de dirigent van het Residentieorkest, die weigerde om het lied te spelen, werd ontslagen.

Bij de viering van het veertigjarig regeringsjubileum van Wilhelmina in september 1938 waren de rijen gesloten en sprak de Joodse socialist mr. S. Mok in de Jodenbuurt over de onverbrekelijke band met Oranje. De enige niet-Joodse spreker, H. Drost, had echter voorafgaand aan de bijeenkomst een brief ontvangen waarin hem werd gesommeerd om niet aan de Joodse Oranjeviering deel te nemen, omdat de Joden geen deel zouden zijn van het Nederlandse volk. Onder daverend applaus reageerde Drost: “Juist de menschen, voor zoover ze menschen genoemd mogen worden – ’t is gelukkig slechts een kleine schare – die een breuk trachten te brengen in onze volksgemeenschap, en een bepaalde groep willen uitstooten, hebben niet het recht ons feest mee te vieren. Zij sluiten zichzelf uit en honen de Koningin in Haar heiligste gevoelens.’  

Joden als redders van Oranje

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de Oranjes voor de Joden in onderduik en in kampen (net als voor veel andere Nederlanders) het symbool van het verzet en de hoop op bevrijding. Dat Wilhelmina in haar toespraken voor Radio Oranje maar een enkele keer protesteerde tegen de Jodenvervolging, merkte bijna niemand. Het vooroorlogse beeld van Wilhelmina als de moeder van de natie, die voor al haar kinderen gelijkelijk zorgt, was daarvoor te sterk.Na de oorlog keerde de verzuilde samenleving terug – en daarmee ook de symbolische eenheidsrol voor de Oranjes. Er waren wel wat Joden teleurgesteld omdat de Oranjes Joden niet hadden beschermd, maar dat werd nauwelijks publiek geuit. Verder was het bussiness as usual. Toen Wilhelmina in 1962 overleed werd zij door de arts Jitschak Dasberg herdacht als degene die de Nederlandse Joden de boodschap van vrijheid had gebracht.

In de jaren zestig veranderde de Nederlandse samenleving radicaal: ze ontzuilde, versteende elites kregen kritiek en de Oranjes werden bespot. Het nieuwe morele ijkpunt werd de vraag naar goed en fout tijdens de Tweede Wereldoorlog,  waarbij de Jodenvervolging een centrale rol innam. Daardoor kantelde de positie van Joden:  van een kleine minderheid in het verzuilde landschap werden ze dragers van het geweten van de natie.Voor het eerst in de geschiedenis hadden nu de Oranjes de Joden nodig. Dat werd duidelijk rond het huwelijk van Beatrix en Claus in 1966. Hij was lid van de Hitler Jugend geweest en Wehrmacht-soldaat. Dat kwam binnen de Joodse gemeenschap hard aan – net als bij provo’s en oud-verzetsmensen. In de hoofdstad verschenen teksten als Claus raus en Clauschwitz.Claus schrok daar enorm van. In een interview vertelde hij later dat hij alleen op de hoogte was van de nazi-gruwelen in Oost-Europa, maar niet wist hoe zwaar de Shoah West-Europese Joden had geraakt.

Claus wilde privé de Amsterdamse opperrabbijn Aron Schuster ontmoeten, maar die hield dat af zolang de Tweede Kamer het huwelijk met Beatrix nog niet had goedgekeurd. Even later kregen Schuster en andere  vertegenwoordigers van de Portugese en liberale Joden een uitnodiging. Burgemeester Van Hall wilde in zijn ambtswoning met hen praten over de locatie van het koninklijk huwelijk. De Joodse gemeenschap vond dat Amsterdam, waarvandaan zoveel Joden waren weggevoerd, daarvoor niet in aanmerking kwam. Tijdens het gesprek meldde paleis Soestdijk zich: Beatrix en Claus wilden zelf graag komen. Ze waren welkom. Tijdens een urenlang gesprek vertelde Beatrix dat zij de kritiek van republikeinen en studenten naast zich neer wilde leggen, maar wel ‘uitdrukkelijk de gevoelens van de Joodse bevolking van Amsterdam te willen respecteren’. Beatrix besloot dat het huwelijk in Baarn zou plaatsvinden. Premier Cals torpedeerde dat besluit echter: Nederland sloeg in het buitenland een gek figuur als het huwelijk van de kroonprinses niet inde hoofdstad zou plaatsvinden.De Joodse gemeenschap tekende er geen protest tegen aan, maar onthield zich wel van alle festiviteiten. Bij het huwelijk waren geen Joodse afgevaardigden aanwezig en van de gebouwen van de Joodse gemeenten hing geen vlag. Het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW) schreef: “Thans eisen eerbied jegens onze doden, zelfrespect en anderzijds eerbied voor de koningin en Prins Bernhard en al wat zij vertegenwoordigen de grootste terughoudendheid.”

Claus zorgde zelf voor een doorbraak door het eerste interview dat hij gaf, in 1970, te gunnen aan het NIW. Uit die geste bleek dat de Oranjes de gevoelens van de Joden serieus wilden nemen en hun harten terug wildenwinnen. Een paar jaar later, in 1976, kreeg Claus zijn felbegeerde reis naar Israël. Hoewel het een privébezoek was en tegen de uitdrukkelijke wens van de Nederlandse regering inging, die niet te pro-Israëlisch wilde overkomen, bezochten Beatrix en Claus ex-premier Golda Meir, premier Jitschak Rabin en de Jeruzalemse burgemeester Teddy Kollek. De regering mocht ontstemd zijn geweest, de Joodse gemeenschap was opnieuw trots op de Oranjes. Toen in 1980 Beatrix de troon besteeg, klonk er geen onvertogen woord meer uit de Joodse gemeenschap. De relatie ‘Oranje en Israël’ was hersteld. 

Grondwet als patroon

Ondertussen was de rol van de Oranjes in de samenleving veranderd. In de herfst van het afgelopen jaar bezochten de Oranjes tweemaal Joods Amsterdam; kroonprins Willem-Alexander was bij de opening van de nieuwe liberale synagoge, koningin Beatrix woonde de viering van 375 jaar orthodoxe gemeente bij. Daarbij werd niet langer om bescherming gevraagd aan de Oranjes, ze waren  ook niet langer de vader of moeder die alle Nederlanders samenbond. De band met Oranje is vooral een historische geworden, bleek uit de terugblikken van Nederlandse Joden. De joden en de Oranjes delen een stuk geschiedenis met elkaar. Maar om een loyale Nederlander te zijn is Oranjeliefde niet langer een voorwaarde. Dat zorgt ervoor dat nu binnen de Joodse gemeenschap ongestoord verschillende geluiden kunnen klinken. Anti-orangisme verbreekt niet langer de gemeenschap – en je krijgt er geen slechte naam in de samenleving meer door. De band ‘Oranje en Israël’ is er voor wie het wil, maar verplicht is het al lang niet meer. De politieke betekenis van die band is al helemaal verdwenen. In de huidige debatten, waarbij lang verworven vrijheden voor Joden op het spel staan, nemen de Nederlandse Joden niet langer hun toevlucht tot de Oranjes. Hun enige waarborg is de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Met een beroep daarop moeten ze, als een van vele minderheden, in het publieke debat hun belangen verdedigen. De naam van de nieuwe patroon van de Nederlandse Joden luidt dan ook: de Grondwet. 

Dit is een verkorte versie van een lezing die in de Balie werd gehouden op een symposium van het Menasseh ben Israel Instituut.